Tekst met inktpatronen

De reclame van - Duyvis (24)

11 juni 20215 minuten

Vroeger, toen reclames nog tussen de programma’s uitgezonden en van elkaar onderscheiden werden door Loekie de Leeuw, tóen waren reclames nog te pruimen en zijn sommige zinnen onsterfelijk geworden in ons collectief geheugen of in mijn familie. Dit is deel 24 van een serie over reclameslogans die spreekwoordelijk zijn geworden.

De zin
Duyvis, als er een fuif is.

De reclame
Zij van het reclamebureau moeten gedacht hebben: Duyvis, daar móét een rijmwoord op te vinden zijn. En ik zie ze al zitten, kauwend op hun Bic-pen, het hele alfabet doorlopend, buivis, guigis, luigis, huigis, fuifis, muifis, kluivis, ruivis.... O, wacht: fuif is! Want met die nootjes is het altijd feest, toch? Ik herinner me vooral deze reclamespot:

Deze komt uit 1988 en er was toen nog geen dwangmatige behoefte om reclameboodschappen of de slogan te laten rijmen. De toneelstukjes die werden opgevoerd, daar ging het eigenlijk om en na een aantal uitzendingen kon je het mee-playbacken (dat was ook een ding in de jaren 80). 
‘Een nootje van Duyvis is altijd oké.’ 
‘Weet u dat ik ze mét stempel eigenlijk lekkerder vind.’

De zin ‘Duyvis, als er een fuif is’ is van later, midden jaren 90 om precies te zijn, waarin Gerard Cox als Duyvis-vertegenwoordiger op de gekste plekken komt om het assortiment van Duyvis (flink gegroeid sinds het stempeltje van oké) te promoten. Het eindigt steevast met:
‘Heren, heren, ik mot nou toch echt ff bellen met de Duyvis. Misschien dat er ergens anders nog een fuif is.’

Het spreekwoordelijke gehalte
Het ‘oké’ met stempelgebaar is in mijn familie lange tijd een hit geweest. Wij drukten vooral onzichtbare stempels op iemands voorhoofd, als soort van verpakt compliment, of als een vriendje of vriendinnetje niet kapot bekritiseerd werd. Dat laatste gebeurde natuurlijk in afwezigheid van de desbetreffende persoon, maar de persoon in kwestie zal niet vaak het label ‘oké’ hebben ontvangen van de ouders, wel van broer of zussen, die een front vormde tegen de ouders in zulke gevallen. Heel af en toe komt er nog een gelegenheid langs waarin het stempelgebaar en ‘oké’ gebruikt kan worden. In deze gevallen draait het niet om personen, maar om gerechten of voorwerpen. Ik kan je vertellen dat dat een stuk saaier is; alles is namelijk wel ‘oké’.

Gerard Cox met zijn ‘... toch echt ff bellen met de Duyvis...’ is taalkundig gezien een veel interessanter fenomeen. Let op de constructie ‘de Duyvis’. Deze constructie wordt vaak gebruikt als het om winkelnamen gaat: ik ga naar de Albert Heijn, ik ben net bij de Blokker geweest. Er zijn in mijn (schoon)familie mensen die daar over vallen. Een lidwoord bij een naam kan namelijk niet, vinden ze. Het moet zijn: ik ga naar Albert Heijn, naar Blokker. Volgens deze redenering moet het ook zijn: ‘ik moet toch echt even bellen met Duyvis’. Is het lidwoord straattaal of is er iets anders aan de hand?

Volgens Onze Taal is er geen vaste regel voor het gebruiken van lidwoorden bij winkelnamen of in het geval van Duyvis, merknamen. Gevoelsmatig gebruikt men een lidwoord als de winkelnaam geen associaties (meer) oproept met een eigennaam. Mensen zeggen dus ‘ik ga naar Albert Heijn’, omdat Albert Heijn nog als naam gezien wordt, maar ze gaan daarna naar ‘de Blokker’ omdat Blokker niet als naam herkend wordt. Afkortingen gaan met lidwoord: ‘we halen patat bij de Febo en sokken bij de Hema.’

Op dit gebied ontwikkelt zich een generatiekloof. Jongeren zeggen vaker ‘we gaan naar de Albert Heijn’ (verzin er meteen scheeflopende jongens in hoodies bij, die met hun uitgestoken duim, wijsvinger en pink van rechterhand naar beneden gebaren en achter elke zin ‘weet je’ zeggen) dan de generatie van mijn (schoon)ouders. Opvallend is wel dat deze trend zich doorzet naar merknamen, hoewel de fabrikanten of winkeleigenaren zelf het lidwoord weglaten.

Delen op FaceBook Delen op LinkedIn Delen op Twitter