Etymologisch woordenboek plus letter G

De Woordenspuwer: gezellig

13 december 201910 - 15 minuten

Dit is aflevering 7. 'Gezellig' is zo’n woord dat typisch Nederlands schijnt te zijn. En omdat we midden in december zitten, is de link met de feestdagen snel gelegd.

Van bewegelijk naar star
Gezellig. Etymologisch gezien betekende het woord eerst ‘omgaande met, vriendschappelijk’ en etymologiebank.nl geeft het volgende voorbeeld erbij (een prachtige zin!): “maer alse tkint quam te siere joghet, wart ghesellijch met keytiven” (“maar toen het kind in zijn jeugd kwam (= ouder worden), kwam het in aanraking met slechte personen”). Niet zo gezellig dus. Later betekende het ‘vertrouwd zijn/raken met’ en in 1708 ‘aangenaam in de omgang’. Pas in 1847 zien we vaste combinaties als gezellig oord in de betekenis ‘aangenaam, genoeglijk, knus’.

Opmerkelijk is dat het sociale aspect van het woord er vanaf het begin in heeft gezeten, maar in de loop van de tijd is opgeschoven van iets bewegelijks (je gaat met iemand om, je raakt vertrouwd met een idee) naar iets statisch (een gezellig avondje, huis) en soms zelfs naar iets in steen gebeitelds, want tegenwoordig móéten bepaalde gelegenheden gezellig zijn, anders verdoe je je tijd. Bij die gezelligheid hoor je dan ook te genieten en wel op commando. Vooral de feestdagen worden vaak gezien als een sociale verplichting. Zullen we als goed voornemen voor 2020 het woord gezellig weer bewegelijk maken? Dat we zeggen ‘hi wart ghesellijch (gezellig) met my’ voor ‘hij gaat (gezellig) met mij om’?

„ gezellig ”

Etymologisch snoepgoed
De moderne gezelligheid neemt eind augustus, begin september een aanvang als de kruidnoten, taaitaai, pepernoten en chocoladeletters weer bij de grootgrutter staan. Het is nu 13 december, dus de schalen zijn zo goed als leeg, maar lees verder en smul van het etymologische snoepgoed.

Lekkernijen verschenen in de 16e eeuw ook al rond Sinterklaas en dan in de vorm van papieren zakjes vol suikererwten, kabbeljaus ooghen (ook een soort gesuikerde bolletjes) en kappittel-stocken (staafjes anijs of amandelen met suiker). Een koekwinkel in de 17e eeuw was volgestouwd met bijzondere koeken die bij de tijd van het jaar hoorden, waaronder (en ik citeer weer van etymologiebank.nl, die citeert uit een boekje van J.H. Nannings): “kruidkoek, anijskoek, snipperkoek, sukadekoek, gerstekoek, krentenkoek, rozijnenkoek, mangelkoek, confijtekoek, hijlikmakers, benistekoek, keuningskoek, stroopkoek, heuningkoek, boterkoek, bagijnenkoek, claeskoek, kerskoek, jaepjeskoek en fonteinkoek.” Gezellig! En wat zal dat lekker geroken hebben al die soorten koeken door elkaar.

De verwennerij veranderde in de 18e eeuw van vorm en van naam. In honingkoek werd rogge en stroop verwerkt en heette ineens taaitaai, een koek die het hele jaar door kon worden gegeten bij de thee en koffie. Speciaal voor de Sinterklaastijd bakten de bakkers hem in de vorm van een poppetje. Blijkbaar was het gebruikelijk om op speciale gelegenheden de koek in een menselijke vorm te bakken en deze cadeau te geven aan je geliefde. Het lijkt een beetje op de peperkoekenharten die je in andere Europese landen (Oostenrijk, Duitsland) in deze tijd kunt kopen.

Schenkkoek, leerletters en opberggoed
Speculaas was zo’n koek die je schonk. Eerst noemde je deze soort koeken klaaskoeken of klaasjes (omdat ze de vorm van Sinterklaas hadden waarschijnlijk). Het woord komt van speculatie dat in de 18e eeuw al voor ‘plat gekruid gebak’ werd gebruikt. In een Nederlands van vóór 1700 betekendespeculatie ook ‘overdenking, bespiegeling’, of overdrachtelijk ‘welbehagen’. Je kon dus zeggen: ‘Hij heeft daar wel speculatie in’. Waarschijnlijk zeggen we (in ieder geval de Zuiderburen) dat nu als: ‘Hij heeft daar wel goesting in’ of heel gezellig Fortuyniaans: ‘Ik heb 'r zin an.’
In de 18e eeuw gebruikte de bakkers het voor het gebak, misschien om er ‘gebak voor fijnproevers’ mee aan te duiden? In ieder geval werd speculatie speculaas. De eerste vindplaats van dat woord was in 1883 in de Schager Courant. Een gezellig weetje voor mijn stadsgenoten.
 
Letters werden gebakken om gezellig samen het alfabet te leren en ervan te smikkelen. De letters evolueerden met de tijd en al naargelang de ingrediënten kreeg je banketletters, amandelletters, marsepeinletters en chocoladeletters. Rond 1900 raakte de chocoladeletter zo ingeburgerd dat er zelfs lettertypen van gemaakt werden. Een gezellige dikke letter.

Marsepein komt al in de vijftiende eeuw in de Nederlandse taal voor en het woord is waarschijnlijk terug te voeren op het Perzische martaban, dat sloeg op de geglazuurde pot waarin suikergoed of gekonfijte vruchten werden bewaard. De naam is overgegaan van de pot naar de inhoud, behalve in het Latijn van de 14e eeuw: maczapanum was een ‘sieradenkistje’.

Nu kun je de decemberdagen dus gezellig etymologisch verklaard doorkomen en de blits maken bij je vrienden. Hoewel, dan word je hoogstwaarschijnlijk afgeserveerd als nerd en of dát nou zo gezellig is...

Bronnen:
Gezellig
Taaitaai/speculaas
Marsepein

Delen op FaceBook Delen op LinkedIn Delen op Twitter