Knuffels
24 juni 202015 - 20 minutenIn 2014 deed ik weer mee met een verhalenwedstrijd van uitgeverij LetterRijn. Dit keer was het thema 'Edgar Allen Poe', volgens velen de grondlegger van de thriller en het horrorgenre. Het verhaal moest dan ook een donkere sfeer à la Poe hebben. Zie hier het resultaat dat de bundel haalde. En nog een leuk weetje: de Engelse vertaling is gepubliceerd in een bundel in Amerika.
Knuffels
Als een Prometheus heb ik mijn kwellingen overwonnen: mijn laatste therapiesessie is achter de rug. Ik trakteer mezelf in een brasserie op een rood wijntje. Na twee jaar intensieve therapie, neem ik nu het heft in eigen hand. Een paar weken geleden heb ik zelfs een nieuwe liefde ontmoet. Ik bestudeer de menukaart en drink het glas wijn leeg. Het lentezonnetje verwarmt deze mooie dag. Een serveerster met rood piekhaar komt langs om te vragen of ik al een keuze heb gemaakt. Ik antwoord dat ik op mijn vriend wacht en dat we dan bestellen.
‘Ik lust nog wel een wijntje,’ voeg ik eraan toe. De serveerster vertrekt met een knikje.
Ik kijk het restaurant rond, probeer te genieten. Een paar tafeltjes verder zit een gezin met twee puisterige pubers, die ongeïnteresseerd op hun mobiel zitten te toetsen en geërgerd zuchten als hun ouders verwoede pogingen doen om het gesprek gaande te houden. Daarnaast een kleurloos stelletje. De serveerster brengt het tweede glas wijn. Uit de catacomben van de toiletten verschijnt een vrouw. Ze loopt op naaldhakken. Buiten fietsen twee gepensioneerden voorbij. Hun gechoreografeerde bewegingen trekken mijn aandacht. Ik hoor de naaldhakken van de vrouw op de houten vloer tikken. Hun geklak lijkt dichterbij te komen, in plaats van af te buigen naar haar tafeltje in de hoek.
‘Audrey?’ hoor ik ineens naast me. Ik herken de stem uit duizenden. Ik krijg klamme handen en word duizelig. Ik draai me om. Zíj is het.
‘Ik ben Audrey niet,’ zeg ik, verbazing veinzend.
‘Geef me een knuffel!’ Haar dwingende, donkerblauwe ogen doorboren me. Ik probeer kalm te blijven en het heft weer in eigen hand te nemen. Het enige wat door me heen gaat, is een wervelstorm aan paniek. Laat het iemand anders zijn, niet háár!
‘Ik ben Audrey niet. Je vergist je. Bovendien ben ik hier met iemand,’ weet ik uit te brengen wanneer mijn vriend, zoekend en rondkijkend, het café binnenkomt. Ik wenk hem. Zij kijkt over haar schouder. Haar goudblonde haren golven mee, wat een steek in mijn middenrif veroorzaakt.
‘Je bent nog steeds míjn Audrey of je nu twee of honderd jaar therapie hebt gehad. Míjn Audrey.’ Het klinkt dreigend, maar ze vertrekt. Godzijdank. Ik pas de aangeleerde ademhalingstechnieken toe en neem een grote slok wijn. Mijn vriend kijkt haar na.
‘Wie is dat?’ Twee grote, donkerbruine ogen vol verbazing staren me aan. Het irriteert me.
‘Een oud-klasgenoot,’ lieg ik. ‘Zullen we bestellen?’
Na bijna drie jaar weet ik nog steeds haar naam niet. Ik noemde haar gewoon Zij of Ze.
‘Vanaf nu ben je Audrey,’ zei Ze bij onze eerste kennismaking op een dodelijk saai afstudeerfeestje. Ik schoot in de lach. Het bleek te klikken: we hielden beiden van Griekse mythen: Pandora’s doos, Prometheus, de adelaar Ethon. Ze flirtte steeds openlijker met me. Ik liet het toe, dorstig als ik was naar wat opschudding.
Het is later op de avond. Mijn vriend en ik hebben gegeten en zijn naar mijn huis gegaan. Mijn vriend snurkt. We hebben net gevreeën. Ik sta op en loop naar de badkamer waar ik koud water in mijn gezicht plons. Ik wil niet aan haar worden herinnerd. Zij blijft voor mijn ogen dansen, wat ik ook doe. Hoe weet Ze van mijn therapie? Natuurlijk weet Ze dat! Ik ga onder de douche staan en zet de kraan aan. Het water is eerst koud en wordt langzaam warmer.
Twee jaar intensieve therapie hadden mijn Hercules moeten zijn. Maar diep, diep in mij hoor ik hoe de doos van Pandora piepend openkiert. Er ontsnapt een dun, bijna doorzichtig sliertje uit. Een nevel, ijl maar onmiskenbaar aanwezig, krult en zwiert in grillige vormen uit de donkere kist; een nevel die zal groeien en mijn gezonde verstand zal omhullen met een giftige, ondoordringbare, dikke mist; een wattige sliert, die zich langzaam om mijn hals kronkelt om me te wurgen. Het warme water kan dit gevoel niet wegspoelen. Alle liefkozingen van mijn vriend kunnen dit niet wegmasseren. De herinneringen duwen me terug in het zwarte gat waar ik net met veel moeite ben uitgeklommen.
We verlieten in giechelige en nogal baldadige stemming het feestje. We zwalkten door de verlaten, donkere straten, uitgelaten als twee tieners. Bij een groot, wit, tot appartementencomplex verbouwd monument met Korintische zuilen trok Ze me naar zich toe en zoende me vol op de mond. Mijn roekeloze bui was ineens over.
‘Jij wilde het zelf,’ zei Ze, me tegen de muur aandrukkend.
‘Maar nu niet meer. Laat me gaan.’
‘Nee.’ Ze zoende me weer, draaide mijn arm op mijn rug, betastte mijn schaamstreek. ‘Je bent van mij, Audrey.’
‘Ik heet geen Audrey. Laat me los.’ Dit leverde me een krachtige mep in mijn gezicht op. Ik zag nog net een stenen adelaar bovenop het gebouw, toen Ze me naar binnen sleurde en me in haar kamer op het bed gooide. Een worsteling volgde, maar Ze bleek sterker te zijn dan ik dacht. Ze sloeg, schopte, krabte, beet en trok me aan mijn haren door de hele kamer, ramde mijn hoofd tegen een wit kastje, beukte met haar hakken op me in. Bij elke gil van mij werd Ze nog woester. Ik was doods- en doodsbang. Uiteindelijk verloor ik het bewustzijn.
Een hele tijd later kwam ik bij. Ik had het koud en elke beweging kostte moeite. Ik bleek in een hoek bij het bed te liggen. Naakt. Toen Ze merkte dat ik wakker was, kwam Ze naar me toe en streelde me.
‘Je bent van mij, Audrey,’ zei Ze. ‘Doe wat ik zeg en ik beloon je. Zo niet, dan krijg je straf. Omdat je nu braaf bent, zal ik je verzorgen.’ Ze had alles wat van mij was weggegooid: portemonnee, kleren, alles. Omdat ik er te ernstig aan toe was om me te verzetten, schikte ik me in mijn ellende. Ik moest alles verdienen: eten, drinken, kleding, toestemming om te praten. Mijn wereld kromp tot de muren van haar appartement en mijn hele bestaan concentreerde zich op haar: ik begon haar te behagen, want ik had honger en ik had het koud.
Haar straffen waren hard en hevig, haar beloningen steeds intenser en intiemer. Hoe langer ik opgesloten zat, hoe meer ik naar haar beloningen begon te verlangen. Tot het punt dat ik alles voor haar beloningen zou doen. Alles. Ik was gereduceerd tot een hoopje mens met een ziekelijke hang naar de affectie van een manipulerende vrouw. Een vrouw notabene!
De dagen verstrijken en mijn vriend merkt dat ik somber ben, me voor hem afsluit. Of hij mijn psychiater moet bellen. Ik schud mijn hoofd en zeg dat het een dipje is, dat ik het heft stevig in eigen hand heb. Mijn vriend bedelft me onder liefkozingen, die me benauwen.
‘Ik wil een knuffel,’ zeg ik, ineens snikkend. Mijn vriend omhelst me, maar ik duw hem weg. Ik erger me aan zijn grote verbaasde en vragende ogen. Ik huil steeds vaker en harder, sla mijn handen voor mijn oren om die monsterachtige adelaarsschreeuw niet te horen en probeer de wurgende mistflarden uit de doos van Pandora weg te slaan. Ze draaien genadeloos rond mijn hals, schuiven voor mijn ogen als een wolk voor de zon. Alleen Zíj kan me de knuffels geven waarnaar ik verlang, alleen Zíj. Mijn verlangen is pervers en ik weet het. Hoe kan ik, die ontsnapt is aan een manipulerende heks en die negen maanden ondervoeding en martelingen heeft overleefd, verlangen naar haar knuffels?
Ze had me op een avond flink mishandeld en was weggegaan. Ik lag in de hoek bij te komen, toen ik stemmen hoorde. Iemand probeerde de sleutel diverse keren in het slot te steken, maar miste. Gevloek. Instinctief dook ik dieper weg in de donkere hoek achter het bed.
De deur ging open. Zij, gehuld in een rode jurk en heupwiegend op dunne hakken van minstens 10 centimeter, trok een man aan zijn overhemd de kamer binnen. Zij klikte op wat schakelaars aan de muur. Een loom licht kwam uit de zoom van het bed. Het bad vulde zich automatisch met heet water zonder dat de kraan liep, kitscherig gekleurde tegeltjes erboven begonnen in een traag ritme aan en uit te knipperen. Ik hoorde het zachte borrelen van het water en de hijgende ademhaling van man. Hij zoende haar en probeerde tegelijkertijd de rits van haar jurk los te maken. Zij rukte het overhemd bijna van zijn lijf. Mijn hart klopte in mijn keel. Meer straf?
Hij had er zin in, zo te zien. Ze duwde hem op bed en ging meteen bovenop hem zitten. Hij greep haar borsten. Mijn maag kromp samen. Ik sloot mijn ogen, voelde me verward. Ik was toch van haar? Wat deed die vent daar?
‘Audrey!’ riep Ze. Ik schrok. ‘Kijk naar me!’ Ik gehoorzaamde. Ze was zwaar opgemaakt, haar felrode lippenstift was uitgesmeerd. Haar borsten wipten op en neer op het ritme van de man. ‘Audrey, kijk naar me!’
‘Wie is Audrey?’ riep de man, bijna op zijn hoogtepunt.
‘Kop dicht!’ zei Zij, terwijl Ze in mijn richting keek. Onze blikken kruisten, haar donkerblauwe ogen doorboorden de mijne en Ze kwam klaar. De man ook. Mijn huid tintelde.
‘Blijf kijken!’ beval Ze. Waarom kreeg hij een beloning? Had hij die verdiend? Ik werd woest om dit verraad. Vermóórd hem, dacht ik. Ik wilde het zó graag, dat ik hoopte dat Ze mijn gedachten kon lezen. Tegelijkertijd bekroop me een gevoel van schaamte: dit mocht ik niet wensen.
Ze ging van de man af, die met een voldane grijns naar haar keek. Hij was knap. Hij had donker haar, dat bijna in een staartje kon en helderblauwe ogen. Hij was lang en licht behaard. Hij was precies mijn type. Zou Ze dat weten?
Ze was nog lang niet klaar met het liefdesspel, tot de groeiende vreugde van de man. Ze liep sensueel naar het bad, dat inmiddels voor de helft met dampend water was gevuld.
‘Kom,’ zei Ze. In twee sprongen was hij bij haar. Ze trok hem naar zich toe en keek over zijn schouder naar mij. Onze blikken haakten in elkaar. Vermóórd hem, vormden mijn lippen. Zag Ze het? Zou Ze me belonen?
De man liet zich met een aangename zucht in het water zakken. De vrijpartij begon van voren af aan. Mijn jaloezie groeide met elke aanraking. Zij krabde over zijn borst en leidde zijn penis bij haar naar binnen, bepaalde het ritme, onderwijl naar mij kijkend. Toen hij haar weer wilde zoenen, duwde Ze hem terug in het water. De gekleurde lampjes boven het bad golfden in een steeds sneller ritme met de bewegingen van de twee naakte lichamen mee en hadden een hypnotiserend effect op me.
De man hield zich met beide handen aan een kant van het bad vast, diep hijgend. Zij leunde achterover, greep ook de rand van het bad, zocht met haar rechterhand naar iets tegen de tegelwand. Toen blikkerde een mes boven haar hoofd, dat Ze met kracht in de man ramde en nog eens en nog eens en nog eens. Ik hapte in mijn hoek naar adem.
De lampjes gingen nu zo snel dat het bijna geen knipperen meer was. Het badwater kleurde dieprood en de handen van de man gleden met een plons terug in het water. Zijn laatste beweging. Zij stak nog een keer met kracht toe, trok het mes uit zijn verstijvende lijf en liet het vallen. Het kwam met een kletterend geluid op de tegels neer. Toen keek Ze weer naar mij en gooide haar haren in haar nek en gilde het uit:
‘Audrey, Audrey! AUDREY!’
Wat een fan-tas-tische beloning!
Ze kwam wankelend naar me toe. Ik ving haar op, wreef wat bloedspetters van haar wangen. Ze trilde hevig, maar kuste me. Ze smaakte naar ijzer. Het water in het bad deinde nog na en de stijve penis stak als een dobber boven de rand uit. Hij glom en zijn langgerekte schaduw op de tegels leek op een mislukte foetus op sterk water. Het knipperen van de lampjes was vertraagd tot een slome hartslag. Ik streelde haar bevende lichaam, liep toen naar het bad en keek over de rand. Ontzielde, helderblauwe ogen staarden verbaasd naar het plafond. Die verbazing trof me.
‘Ik wil een knuffel,’ zei ik.
In plaats van me te omhelzen gaf Ze me een dag of twee later een pluchen husky met helderblauwe ogen. Ze staarden me verbaasd aan, alsof ze het maar vreemd vonden in een troeteldier te zijn gezet. Dat was de eerste knuffel die ik kreeg. Ik hongerde naar meer, veel meer.
Pandora’s doos staat niet langer meer op een kier. Mist en giftige dampen wervelen om mij heen. Ik moet het heft in eigen hand nemen, zoals de psychiater me steeds heeft voorgehouden. Ik héb het heft in eigen hand genomen. Ik glimlach bij de gedachte. Ik wilde toch een knuffel?
Vandaag loop ik goedgehumeurd in het lentezonnetje door het stadspark. Als ik bij de rand van het park kom, merk ik dat ik naar het gigantisch gebouw, naar háár, ben gelopen. De zon laat de stenen adelaar op het dak verblindend wit oplichten. Waarom hang ik hier rond? Ik kijk automatisch omhoog naar de derde verdieping. Daar ligt de husky. Haar knuffels, míjn knuffels. Mijn ademhaling gaat sneller en mijn hart klopt van spanning, maar mijn benen verzetten geen stap. Nu moet ik het heft in eigen hand nemen en ze bevelen de andere kant op te lopen, weg van dit gebouw. Maar ik doe niets, behalve mijn tas steviger vasthouden. Mijn maag trekt samen, van verlangen dit keer. Nee, niet van verlangen, van walging. Ja, van walging. Ik haat haar immers. Ik móet haar wel haten. Ik ben in gedachten
weer in haar appartement. Genoeg. Ik draai me abrupt om, maar bots tegen iemand op.
‘Audrey?’
Ik verstar. Shit.
‘Krijg ik nu dan een knuffel van je?’
‘Nee,’ zeg ik. Ik bestudeer de stoep, zie haar hoge hakken. Er waait een snoeppapiertje met een granaatappel erop voorbij. Ik probeer haar blik te mijden, wat niet lukt. Vluchtig gluur ik en daar is weer die knetterende verbinding, de vonk waarmee alles opnieuw in gang gezet wordt.
Haar appartement is niet veranderd. Alles staat nog precies zo, toen ik twee jaar geleden ben vrijgelaten. Het grote tweepersoonsbed voor de hoge, gordijnloze ramen, daarvoor een lang, wit kastje. In de hoek het bad met leeuwenpootjes op een verhoging en de kitscherig gekleurde vierkante lampjes erboven, weggewerkt in de wand. In een hoek bij de deur een passpiegel en in de hoek bij het bed een grote berg knuffelbeesten. Niets is veranderd. Zij heeft de deur dichtgedaan en op slot gedraaid.
‘Ik wist wel dat je terug zou komen.’
‘Ik kom niet te...,’ zeg ik, maar mijn stem sterft weg. Een vlaag zoet-bittere parfum bereikt mijn neus. Mijn wil is verlamd. Ik keer naar haar terug, zoals Persefone naar Hades. Zij doet mijn jas uit. Haar lippen zijn vlak bij die van mij en het is alsof ik hier voor het eerst ben, net als twee jaar en negen maanden geleden. Mistflarden verduisteren mijn gezonde verstand. Heb ik dat nog?
‘Ik heb een cadeautje voor je,’ fluister ik en leun licht voorover zodat onze lippen elkaar raken. Mijn hart maakt een sprongetje. Ik pak het cadeau uit mijn tas en geef het haar. Het is een knuffelbeer met twee grote, donkerbruine ogen die haar verbaasd aanstaren. Ze zet hem op het bed.
‘Een zoenoffer,’ zeg ik.
‘Je vriendje?’
Ik knik. Ik kan mezelf niet langer voor de gek houden met therapie, een zogenaamd vriendje en dat ik haar haat. Ik haat haar niet, ik smacht naar haar. Ik sla mijn armen om haar heen en zoen haar. Alle straffen en beloningen uit het verleden smelten samen tot een wilde vrijscène onder de verbaasde oogopslag van de nieuwste knuffelbeer. Ik gooi de beer van het kussen op de stapel naast het bed. Giraffen, honden, tijgers, leeuwen en heel veel beren. Ruim veertig paar ogen staren verbaasd of verschrikt naar onze zonovergoten, bezwete lichamen.
‘Ik mag de nieuwe Audrey wel,’ zegt Ze, nahijgend en mijn borsten masserend.
‘Geleerd van de psychiater,’ zeg ik, terwijl ik haar goudblonde lokken uit haar gezicht strijk. Ik kus haar teder. ‘Ik heb het heft in eigen hand genomen.’
Ze lacht, duwt me op mijn rug om mijn buik te zoenen en een nieuwe ronde liefkozingen aan te kondigen.
‘Ik wil in bad,’ zeg ik.
Even later stappen we in het warme vocht en strelen we elkaars natte, naakte lijf. Zachtjes steek ik mijn vingers in haar en duwt zij haar vingers in mij. We vrijen met onze vingers, onze tong, benen, armen. Dan leun ik achterover, want diep in mij ontstaat een vloedgolf, die naar mijn keel en mond begint te rollen. Ik laat haar los, grijp de rand van het bad,tast met mijn rechterhand langs de rand en vind wat ik zoek. Ik pak het en stoot toe. Het mes zakt tot aan het heft in haar buik weg. Ik trek het eruit, ram het weer in haar en ga zo door tot mijn armen moe zijn en het badwater wijnrood kleurt.
Ik schreeuw.
‘Heft in eigen hand!’ Haar vingers zitten nog in mij, ik duw ze dieper. Meerdere beloningen in mijn buik, mijn geheimste verlangens bevredigd. Weer die verbazing. Dan vloeit haar leven het badwater in. Met een laatste zoen op haar lippen, bevrijd ik me van haar omhelzing. Ik stap uit bad, droog me af en trek haar kleren en hakken aan. Dan trek ik de deur achter me dicht.
Enkele dagen later kom ik terug, duw een vrouw met rood piekhaar naar binnen. Ik heb haar beneden hartstochtelijk gezoend en daarna keihard geslagen. Nu mep ik haar door het hele appartement, schop in haar buik. Ze botst tegen het kastje. De pop, die daar staat, valt opzij. De verbaasde en verschrikte donkerblauwe ogen staren naar het gewelddadige tafereel voor haar. Ik buig me voorover naar de doodsbange vrouw op de grond en zeg dreigend:
‘Vanaf nu ben je Audrey.’